Maken ze hier wijn van patatten of zo?

Vandaag beginnen we eraan. Het rondslenteren is afgelopen. Er moet geproefd worden. We zijn per slot van rekening op wijntrip.

De regio die we deze week bezoeken, staat bekend als de Sud-Ouest, het zuidwesten. Marketingtechnisch niet bepaald een sterke naam voor een wijnstreek, hoor ik je denken. Wie geeft een wijnregio nu de naam van een windrichting?

Inderdaad. Wat een verschil met ronkende namen als de Bordeaux, de Bourgogne en de Champagne. Of wijnstreken die de naam kregen van de rivier die er door stroomt en voor rijkdom zorgt, zoals de Côtes du Rhônes of de Loirevallei.

Toch valt er iets voor de naam te zeggen. De regio bestaat namelijk uit verschrikkelijk veel losse wijngebieden die samen niet echt een geheel vormen. Ieder gebied heeft een heel eigen karakter, afhankelijk van de ligging en de ondergrond. Om ze toch een beetje te kunnen groeperen, zou je de regio verder kunnen onderverdelen in vier stukken rond de steden Toulouse, Pau, Auch en Cahors. Daar word je echter alleen blij van als je een autistisch kantje hebt, want door de enorme variëteit aan wijnen rond elk van deze steden, sta je vinologisch geen stap verder.

De Sud-Ouest, dus, of voor wie niet goed heeft opgelet tijdens aardrijkskunde: we bezoeken de wijnstreek ‘linksbeneden’ in Frankrijk.

Enfin, we doen er een stuk van aan, want de regio is enorm uitgestrekt: van de Atlantische Oceaan, langs de Pyreneeën tot aan de Middellandse Zee. Ongeveer een kwart van Frankrijk dus.

We focussen ons op de regio rond Auch en rijden terug via de Lot, hopelijk met een mooie oogst.

Omdat het eerste wijndomein dat we willen bezoeken niet zo gek ver van Pau ligt, zetten we koers naar de stad die vroeger vooral bekend was als kuuroord. Tegenwoordig doet de naam van de stad vooral een fietsbelletje rinkelen bij wielerfanaten als een van de vaste stops van de Tour tijdens een van de Pyreneeënritten.

Diezelfde Pyreneeën begeleiden ons van Toulouse naar Pau. De witte wolken die we in Toulouse hebben, maken plaats voor somber grijs en stortregen. Het insectenkerkhof op de vooruit wordt in geen tijd weggespoeld. De buitentemperatuur neemt een duik.

Naarmate we dichter bij onze bestemming komen, verschijnen er opnieuw gaten in het hermetische pak wolken boven ons. Dit zorgt voor een fantastisch lichtspel op de bergwanden.

Wanneer we de auto parkeren aan de voet van de funiculaire, valt er geen drup regen meer en is het aangenaam warm buiten.

De parking ligt vlak bij het station, wat ook ineens de reden was waarom er in het begin van de vorige eeuw net hier een funiculaire werd gebouwd, een kabelspoorweg van het station tot op het niveau van de chique hotels van het kuuroord.

Twee cabines passeren elkaar elke drie minuten in het midden van de spoorweg. Je hoeft dus nooit lang te wachten op een gratis ritje dat je honderd jaar terug in de tijd katapulteert.

We komen aan op de Boulevard des Pyrénées, een ideetje van Napoleon die een eindeloos zicht op de Pyreneeën wilde creëren, en dat is aardig gelukt. Het uitzicht is prachtig en waarschijnlijk nog indrukwekkender vanuit de hotelkamers op de hoogste étages.

We wandelen een stukje langs de Boulevard die in totaal zo’n 2 kilometer lang is. Er is amper volk op straat en de meeste winkels zijn dicht, de horecazaken gelukkig niet.

Bij Helios vinden we nog net een plekje op het terras. In de Griekse tent gaan we voor een mezzewandeling door de kaart en gevulde paprika’s. L’Arnaude van de familie Breban, een roseetje uit de Var, past er wonderwel bij.

De temperaturen in Pau moeten niet onderdoen voor de tropische momenten die we in Toulouse beleefden. We zoeken de airco van de auto op en zetten onze route verder naar Clos Basté, het eerste wijndomein van onze wijntrip dat alleen maar biologische wijnen maakt.

Maar van wat?

Nergens komen we wijngaarden tegen, zelfs niet op enkele kilometers van het wijndomein. Mmmm, dat hadden ze ons niet verteld, dat ze hier wijn maken van aardappelen en maïs. Want iets anders staat hier niet op de velden.

Volgens Waze moeten we er bijna zijn, nog zo’n 500 meter en nog steeds geen wijnrank te zien. Een lichte paniek begint zich meester te maken.

Waar zijn wij in godsnaam terecht gekomen?

We rijden de oprijlaan van het wijndomein op. Aan de voorgevel staat een kleine wijngaard.

That’s it? Die levert amper genoeg wijn op voor een stevige proeverij.

Met een bang hartje stappen we de degustatieruimte binnen.

Aan een tafeltje zit een Nederlands trio dat op het eerste zicht al een tijdje aan het proeven is. De vrouw van het gezelschap heeft blijkbaar het kortste strootje getrokken, want ze schrijft omstandig neer wat de smaakindrukken zijn en wat Philippe, de wijnboer, vertelt bij de wijnen. De twee heren focussen zich op de royaal ingeschonken proefglazen. Ieder z’n ding.

Terwijl we wachten op Chantal, de wijnboerenvrouw die ons door het gamma zal gidsen, verdiepen we ons in de geschiedenis van het domein die op borden aan de muur van de degustatieruimte wordt geschetst.

In 1998 kochten Philippe en Chantal het Maison Basté toen het nog een verlaten ruïne was. Ze begonnen aan een stevige renovatie, niet alleen om hier te kunnen wonen, maar ook om op deze plek wijn te maken. Ze waren ambitieus en wilden een eigen wijndomein oprichten.

In de directe omgeving waren er echter geen bestaande wijngaarden en vonden ze geen geschikte velden. Daarom besloten ze percelen met oude wijnstokken aan te kopen en te huren. En daarvoor moesten ze noordelijker op zoek gaan, vaak verschillende dorpen verder, wat ineens verklaart waarom we nog geen wijngaarden zijn tegengekomen. Clos Basté is zowat het meest zuidelijk gelegen domein van Madiran.

Mooi, Chantal is daar. Ze zet prompt flessen wijn op de degustatietoog. Die meid weet van aanpakken.

Of we de wijnen uit de Madiran kennen?

Omdat we ons niet ingelezen hebben en de regio compleet niet kennen, moeten we het antwoord schuldig blijven.

Het was het antwoord dat ze verwachtte, denk ik. Maar ze stoort er zich niet aan, au contraire. Als een ware missionaris vertelt ze ons het evangelie van de Madiranwijnen, met een helder doel voor ogen: ons bekeren.

Madiran is op zich een relatief klein wijngebied met twee AOC’s, gemaakt van druivensoorten waar we nooit eerder van gehoord hebben.

Madiran is ook de naam van de rode wijn die het AOC-keurmerk draagt. De belangrijkste druif om Madiran te maken is de tannat. Iet of wat wijnamateur herkent er het woord ‘tannine’ in. Tannine zit in de schil, de pitten en de steeltjes van druiven en belandt mee in de wijn bij het persen van de druiven. Jonge wijnen met veel tannine zijn een beetje scherp, zelfs wrang. Zeker bij een eerste slok voel je je mond samentrekken. Tannine zorgt er anderzijds voor dat rode wijnen een zeer lange houdbaarheid hebben en hoe ouder de wijn, hoe soepeler en aangenamer hij wordt om te drinken. De wijnen van de Madiran mogen waarschijnlijk daarom niet binnen het jaar verkocht worden.

Om de scherpe smaak van tannine te temperen, worden ook andere druivensoorten verwerkt in de Madiran. Daarna gaat hij in all inclusive waardig ouder worden op eiken vaten. Niet verwonderlijk dus dat de wijn er na een jaar totaal ontspannen en minder wrang uit komt.

De Esprit de Basté is een mengeling van tannat en cabernet franc, de Clos Basté is een 100% tannat-wijn. We proeven de jaargang 2019. Ondanks het feit dat ik niet zo’n fan ben van wijnen met veel tannine, zijn ze zeer aangenaam in de mond.

De tweede wijn in Madiran die een AOC-keurmerk heeft, is de Pacherenc du Vic-Bilh. Een naam die me doet denken aan de titel van een Lucky Lukestrip. Deze keer geen avontuur in de Far West, maar in de Sud-Ouest.

De naam bestaat uit twee delen. Pacherenc komt van ‘pacherads’, de houten stokken waar de wijnranken tegen hangen. Vic-Bilh is dialect voor ‘vieux pays’, wat een verwijzing is naar het heuvellandschap.

Pacherenc du Vic-Bilh is vooral bekend als zoete wijn die gemaakt wordt van druiven die later geoogst worden en dus propvol suiker zitten. Maar er is ook een droge variant die perfect is als aperitiefwijn of bij eten. We proeven en bunkeren beiden.

Onze laatste wijntrip indachtig, toen de Audi bijna door zijn assen zakte door het gewicht van de wijndozen, besluiten we ons aankoopgedrag te temperen. Wie weet wat er ons nog te wachten staat deze week.

We rekenen 21 flessen af en krijgen van Chantal een extra flesje 100% tannat uit 2018 cadeau. Très gentil.

Een half uur later arriveren we in Garlin waar we een chambre d’hôtes hebben geboekt voor 3 nachten. Dat lijkt ons wel genoeg om dit stukje Frankrijk te verkennen.

Een vriendelijke dame laat ons binnen en toont ons de weg naar onze kamer. De l’autre coté heeft een binnentuin en een gemeenschappelijke eetruimte. Onze kamer is netjes verzorgd, heeft airco en zicht op de binnentuin. Vanavond blijken we de enige gasten te zijn.

Of we in de buurt ergens kunnen dineren?

De oudere vrouw kijkt ons aan alsof we vragen om de Noordpool en de Zuidpool snel even van plek te verwisselen. Ze blaast met een zachte fluittoon lucht langs haar getuite lippen naar buiten, terwijl haar ogen hulp proberen te zoeken op het plafond.

Eten vinden in de buurt van ons verblijf blijkt geen evidentie, tenzij we aan het pizzakraam op het dorpsplein iets willen halen. De rest is dicht, want het is maandag. En dan nog blijkt het aanbod in de directe omgeving zeer beperkt.

We tripadvisoren dan maar wat verder weg en belanden uiteindelijk in restaurant Minveille in Ségos. Het restaurant van het driesterrenhotel Les Oliviers.

Ze verwachten blijkbaar heel wat volk, wat alle tafels binnen en buiten zijn ingedekt, en dat zijn er bijzonder veel. Gelukkig is er buiten nog een plekje, vlak naast het zwembad van het hotel.

Een vliegensvlugge garçeuse draagt aantrekkelijke borden naar buiten en zet ze in bij onze buren. Zo, dat ziet er goed uit!

We zoeken op de menukaart naar wat onze buren op hun bord hebben liggen: een brochette met lot, coquilles, gamba’s, scampi en inktvis. Dat willen we ook wel als hoofdgerecht. En voor het voorgerecht gaan we voor een plateau fruits de mer.

Hoewel de plateau bij de voorgerechten staat, blijkt het ding zo groot dat er een tafeltje bij gezet moet worden voor de zeevruchtenschotel en de ijsemmer. Heerlijk.

Wat ook gezegd mag worden van de wijn. De witte Côtes de Gascogne van Chateau Laffitte Teston, een mix van Sauvignon en de lokale druif Gros Manseng, is de ideale partner van al dat zeebeestengeweld.

En dan moet het hoofdgerecht nog komen.

Brochetten met vis en scampi worden vaak te lang gebakken waardoor de gespiesde zeebeesten proeven naar geperforeerde caoutchouc. Deze spiezen zijn echter prima gegrild. We krijgen er liefst 2 per persoon, met daarbij warme en koude groenten en de beste aardappel in de schil die ik ooit gegeten heb.

Nochtans heb ik een aardige track record op dat vlak. In mijn jonge jeugdjaren, toen er nog geen spelconsoles, streamingplatformen of andere digitale tijdverdrijven waren, speelden we nog echt buiten. Je kunt het je haast niet meer voorstellen.

Eén van de vaste waarden tussen het BMX’en en het sleutelen aan fietsen en de Volkswagen Kever die ik van mijn peter gekregen had, was het prepareren van ‘patat in de schil’, samen met mijn goede vriend en klasgenoot Dave Hermans. We zetten drie snelbouwstenen in een omgekeerde U-vorm, staken klein hout aan met dennenappels en papier en legden een barbecuerooster op de stenen. De voorbereiding was een feit.

Het enige dat we nog nodig hadden, was een stuk zilverpapier, een aardappel en heel veel geduld. Pas in een latere fase leerden we dat de patatten in de schil nog lekkerder werden met een beetje boter en wat kruiding, en ondertussen weten we dat het de moeite loont om ze eerst te koken. Dat scheelt een hoop tijd op de barbecue.

Gelukkig was er destijds één ding waar er meer dan genoeg van was, en dat was tijd.

Ook vanavond, met de ondergaande zon net boven de heuvel, heeft tijd geen belang terwijl ik de laatste restjes aardappel wegschraap en alleen de schil overblijft.

Plaats een reactie

Maak een gratis website of blog op WordPress.com.

Omhoog ↑