We ontbijten met zicht op voorbij wandelende voeten. De ontbijtzaal bevindt zich in de kelder. Het enige licht dat er binnenvalt, komt van lage ramen aan de straatkant.
En de enige levende ziel die we ondergronds tegenkomen, is een jonge jongen die het ontbijtgebeuren moet managen. Dat valt qua werk aardig mee aangezien we de enige gasten zijn die er ontbijten op dat moment.
En dan nog.
Odalys is een doe-het-zelf-lowbudgethotel waar het ontbijt volledig buffetgewijs verloopt, een dagelijkse kamerpoets alleen kan als je extra betaalt en het toiletpapier gerantsoeneerd blijkt, want gisteren bij aankomst hadden we maar een halve rol voor twee nachten.
De zondagmarkt op 5 minuten van ons hotel is een ware ‘nose-catcher’. Hoewel we onderweg zijn naar het historische centrum, kunnen we het niet laten even over de markt te kuieren. De oosterse en mediterrane geuren die van de marktkramen onder de kerk van Saint-Aubin komen, zijn te verleidelijk. Het is nog niet eens half 11 en een aantal immense paellapannen wordt al voor een tweede keer gevuld. Libanese gerechten vliegen over de klaptafels. Het lijkt wel of de lunch gestart is in een souk in Beirut.


Het contrast met de overdekte Marché Victor Hugo iets verderop is groot. Beeld je bij de naam geen negentiende-eeuws pareltje in. De mooie stalen constructie van weleer is er al lang niet meer. Midden vorige eeuw werd het grote rechthoekige marktgebouw met het indrukwekkende middenschip vervangen door beton. Een miserabele betonnen parkeertoren met een markt op het gelijkvloers. Waarschijnlijk heeft men daarom de naam van de schrijver behouden.
De voedingsmarkt mist gezelligheid. Niet dat de marktkramers geen moeite doen, want er staan tafeltjes genoeg waar je even kunt verpozen om een oestertje te sneukelen of een wijntje te proeven, maar ze staan er leeg en troosteloos bij. En dat is jammer, want de koeltogen liggen vol met dagverse producten van een kwaliteit die je nergens in de supermarkt vindt.
Hier gaat vlees nog ergens over: geen met water volgespoten ham of kip, maar flinke stukken vlees van beesten die een tijdje geleden nog een verblijf vol joie-de-vivre hadden op de Franse boerenbuiten. Een vleesbrochette van deze markt krimpt niet ineen tot de helft wanneer je hem op de barbecue legt.
De marktkramers doen hierdoor goede zaken. Zelfs aan de buitenkant van deze ongezellige commerciële bunker wordt stevig handel gedreven.
Bij ‘Chez Mimi’ bijvoorbeeld.
Vanop een terrasje aan de overkant van de straat hebben we een goed zicht op haar enorme groentekraam. Bedrijvigheid alom aldaar. Ons Mimi heeft het goed voor mekaar.
De grijpgrage handen van de Toulousiërs vullen de plastic draagmanden in geen tijd met coeur de boeuf-tomaten, perziken en meloenen. Het lijkt wel of Mimi alles gratis van de hand doet vandaag, want haar hulpje kan met moeite de groente- en fruitbakken aanvullen. Dat doet hij trouwens niet door hier en daar wat stukken fruit bij te leggen. Hij vervangt gewoon de volledige bak in een keer, want het gaat snel bij Mimi. De moed zinkt de jongen bijna in de schoenen. En ook op het voorhoofd van Mimi verschijnen zweetparels. De rij voor haar kassa wordt met de minuut langer.
We wandelen verder door de oude stad. De drukte van gisteren is weg. De winkels zijn gesloten.
Het plein aan de Basilique Saint-Sernin is verlaten. De basiliek ligt op de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella en was destijds voorzien op heel wat gelovigen. Het is nu nog steeds de grootste romaanse kerk van Europa. Een visuele parel in het oude hart van de stad.



Via de Japanse tuin wandelen we verder naar het Canal du Midi. Van hieruit kun je zo’n 250 kilometer varen tot aan de Middellandse Zee. Op een kanaal dobberen zit er niet in vandaag, want we willen Toulouse verkennen.
Het valt op hoe proper deze stad is. Zwerfvuil vind je hier amper en het ruikt nergens naar pis, wat je in andere steden heel vaak hebt wanneer je minder toeristische delen bereikt. Op wildplassen staat hier een boete van maar liefst 450 euro. Waarom zou je je degen trouwens willen meten met pakweg de toren van de basiliek als je op bijna elke hoek van de straat gratis openbare toiletten vindt met automatische reinigingsfunctie?

Het is ondertussen behoorlijk warm geworden in de bakstenen stad. We nestelen ons daarom op het buitenterras van El Chivito, een Latijns-Amerikaans restaurantje.
Het is aardig druk bij El Chivito. Zowel binnen als buiten zitten de tafeltjes vol. Toch verloopt de service bijzonder vlot en dat met maar één persoon in de bediening.
We scannen de QR-code op onze tafel, scrollen door het menu met prachtige foto’s van de gerechten en hapjes en bestellen ineens wat we willen.
Heel handig en super efficiënt.
Even later wordt de degustatieplank op tafel gezet. We spoelen de empanada’s, taco’s, nacho’s, rode bonen en huisgemaakte frieten met pico de gallo door met enkele flesjes Corona. Zoals gezegd, het is behoorlijk warm.
In de kerk van het nabijgelegen Couvent des Jacobins zoeken we na de lunch de koelte op. Het is een bakstenen gotisch gevaarte van 80 meter lang en bijna 30 meter hoog. De middenbeuk bestaat uit twee delen die gescheiden worden door enorme zuilen. De ribben van het gewelf lijken te vertrekken van de bovenkant van de kleurrijke zuilen waardoor ze op palmbladeren lijken.


We steken de Garonne over en overschouwen de stad in al haar glorie. De 45 meter hoge bakstenen kerktoren van de kerk van het Jacobijnenklooster is een landmark, een handig richtpunt voor als je even de weg kwijt bent in de stad.


Na een aantal omzwervingen belanden we op het terras van Le Cardinal, een zaak aan de Jardin Pierre Goudouli. De terrasstoeltjes staan er op z’n Saint-Tropez’, met zicht op het parkje rond de fontein en de oude paardenmolen, maar vooral ook met zicht op de levendige stad met heel veel passage.
Patserbakken rijden meerdere keren rond het plein, zodat iedereen goed de kans krijgt om de glanzende laagvliegers te bewonderen. Schaars geklede lieden passeren druk bellend en gesticulerend langs ons terras. Bedelaars proberen vruchteloos de aandacht te trekken van de passanten. Het is zien en gezien worden in Toulouse, weliswaar om heel uiteenlopende redenen.



De wind zorgt voor verfrissing, net als de rosé die zich goed laat drinken. De 50 tinten blauw boven ons matchen wonderwel met de 50 tinten baksteenrood van de binnenstad.
In onze hotelkamer zoeken we een adresje waar we vanavond kunnen eten. Omdat de temperatuur buiten ondertussen heel aangenaam is, zoeken we op Tripadvisor op ‘buiten zitten’, aangezien we zelf geen buitenruimte hebben aan onze hotelkamer. We komen uit bij Chez Jeannot. Een restaurant dat zich presenteert als hét adres voor fruits de mer. Dat zit dus goed. Reserveren die handel!
Stipt op tijd arriveren we bij Chez Jeannot.
De garçons zijn druk bezig, dus blijven we even aan de ingang van de zaak staan. We leren als bezigheidstherapie de menukaart uit het hoofd die we daarstraks ook al online hebben bekeken.
Binnen zitten er amper klanten en buiten op het trottoir staat maar een beperkt aantal tafels waarvan er slechts enkele bezet zijn. Waarschijnlijk moet er dus achterin nog ergens een binnenkoer of, wie weet, een parkje zijn waar we gezellig op het terras kunnen zitten.
Eindelijk is het aan ons.
Of we gereserveerd hebben?
In naar onze normen betrekkelijk vloeiend Frans antwoorden we dat we een tafeltje op het terras hadden gereserveerd om half 8.
Okay, follo-o-w me, please.
Wat is dat toch met die Fransen die onmiddellijk op een Engels overschakelen dat doet denken aan dat van die agent uit Allo Allo terwijl je zelf net met onderscheiding in perfect Duolingo-Frans hebt gezegd wat gezegd moest worden?
We volgen de garçon. Niet naar een gezellig terras achterin, maar naar een van de lege tafeltjes op het trottoir. ‘Buiten zitten’ betekent hier dus gewoon ‘op de stoep’. Mon Dieu.
Even leven we in de veronderstelling dat de kaart snel zal volgen nu we een tafel hebben. Het blijkt ijdele hoop.
Nu ja, voor ons eten hebben we niet direct een kaart nodig, want die kennen we ondertussen par coeur. Maar wat zullen we drinken bij al dat lekkers uit de zee waar we ons op verlekkerd hebben. Dat is de hamvraag.
Na een hele tijd komt de garçon dan toch met de kaart op de proppen om vervolgens onmiddellijk weer te verdwijnen. Of we alvast iets willen drinken, is hier duidelijk geen standaard vraag.
We gaan voor de cuvée classique van Ollieux Romanis. Alleen moeten we nu nog een garçon weten te strikken aan wie we dit heuglijke nieuws kunnen vertellen. Op zich loopt er meer dan voldoende bediening rond. Ze zijn alleen verschrikkelijk inefficiënt bezig. Ze lopen af en aan, maar niemand wordt echt geholpen.
Wanneer een van de garçons moet uitwijken voor een toerist die met een rolkoffer achter mij op de stoep passeert en hierdoor bijna op mijn schoot terecht komt, grijp ik de garçon bij zijn nekvel. Figuurlijk dan, want zo’n alfamannetje ben ik niet.
We bestellen ineens àlles, want anders kunnen we rest van onze wijntrip vergeten. Dan zitten we overmorgen nog te wachten op ons voorgerecht.
Onze wachttijd gaat opnieuw in.
Hij brengt eerst de wijn, dat is alvast goed. Een tijdje later zet hij een literfles bruiswater op tafel, terwijl we een halve liter hadden besteld. We laten het voor wat het is, want tegen dat hij de fles ingewisseld zal hebben, gaat er toch al een halve liter verdampt zijn.
Terwijl we wachten op het eten laat ik de soundtrack van de stad op me afkomen. Prevelende bedelaars, opvliegende duiven, ratelende rolkoffers, bromfietsen met een egoprobleem, vrolijk geclaxonneer, geïrriteerd geclaxonneer en dat alles op een geluidsbedje van voorbij zoevende auto’s op de Boulevard de Strasbourg, met een korte break telkens de verkeerslichten daar op rood springen.
We laten het niet aan ons hart komen. De wijn is lekker, de oesters en de gamba’s ook.
Uiteindelijk verschijnt ook het hoofdgerecht, en ook dat laat zich eten.
In onze menuformule van 48 euro hebben we nog recht op een dessert naar keuze. Op zich heb ik niet veel zin in dessert en er lang op wachten wil ik al helemaal niet, anderzijds kunnen we in het hotel niet buiten zitten. We besluiten rustig onze wijn op te drinken en dan naar het dessert te vragen.
Terwijl we aan ons laatste glas beginnen komen er mensen naast ons zitten. Het is bijna kwart voor 10 ondertussen.
De vier nieuwkomers zijn duidelijk routiniers. Ze wachten niet tot een garçon tijd voor hen maakt. Ze gaan gewoon zitten en beginnen luid tegen elkaar te praten. En dat dwingt op een of andere manier respect af bij de bediening, want in geen tijd staat onze garçon aan hun tafel met 4 menukaarten.
Na een tijdje komt er zelfs nog een extra garçon bij staan. Ze lijken alle tijd van de wereld te hebben om de bestelling op te nemen en keuvelen gezellig met de nieuwe klanten.
Belinda heeft een clear view op de open keuken achter me. Daar wordt de chef zenuwachtig.
Ondertussen is het bijna 10 uur, het moment dat de keuken sluit volgens de informatie op de glazen buitendeur. Maar hun bestelling is nog maar net opgenomen en ze gaan voor een volledige formule.
Vanop het terras ziet Belinda de kok net niet schuimbekken en even later vliegt er een pan tegen de muur. Op zo’n moment wil ik naast haar gaan zitten om op z’n Saint-Tropez’ het spektakel vanop de eerste rij te volgen, maar ik laat het wijselijk passeren. Wie weet is de volgende pan anders voor ons. In grootsteden als Toulouse loop je best geen risico’s.
Na de koffie is het tijd voor de rekening. Die zou volgens onze eigen berekening zo’n 130 euro moeten bedragen, maar op de bon staat slechts 110 euro. We maken geen bezwaar en geloven dat het een compensatie van de wachttijd is.
We wandelen terug naar het hotel, met in totaal 15 kilometer in de benen.
De grote terrassen onderweg zitten nog goed vol. Overal worden nieuwe borden ingezet en op een aantal plaatsen komen nog nieuwe klanten aan.
Schuimbekkende koks of garçons hebben we niet meer gezien.
(29 mei 2022)
Geef een reactie