Terug naar het paradijs

De ochtend start Belgisch: regen, wind en lage temperaturen zetten de toon. Isabelle, de gastvrouw loopt voortdurend met de armen gekruist en wrijft zich warm, ze heeft ook de verwarming opgezet, iets wat ze anders zelden doet in de helft van mei.

Ook de komende dagen zal de wind de wolken niet weg kunnen stofzuigen als we de Franse weerman mogen geloven die met eenzelfde diabolische lach als Frank Deboosere op zijn gezicht de kijker met zijn neus op de feiten drukt. Onder de noemer “Wil je beter weer? Emigreer!” pakken we onze spullen.

De GPS stuurt ons naar Chateau de L’Ille in Peyriac De Mer, een suggestie van de restaurantuitbater gisteravond. De eigenaar zou een Vlaming zijn die voortreffelijke wijnen voortbrengt. We glijden door een landschap met meren en deels besloten stukken zee waar de getijden op de rotsige oevers werken. In het logo van het wijndomein staat een flamingo. In betere klimatologische omstandigheden kan ik me inbeelden dat het hier bij tijden stikt van die beesten om net als in de Camargue te zorgen voor postkaartbeelden.

De aardige vrouw die ons ontvangt, is geen Vlaamse en ook haar man die druk bezig is met een bestelling te verwerken, klinkt authentiek Frans. In het verleden blijkt de eigenaar inderdaad uit onze regionen gekomen te zijn, maar enkele jaren geleden heeft hij het domein verkocht. De man die instaat voor de wijn, de régisseur, is echter wel gebleven. En dat is een Vlaming. Reeds 30 jaar perfectioneert hij de wijn tot een niveau dat we ten zeerste kunnen smaken.

De prijs van de rode wijnen gaat redelijk snel crescendo naarmate het niveau stijgt en zorgt ervoor dat de prijs-kwaliteitbalans begint te rammelen. De witte en de rosé-wijnen zijn echter wel fair geprijsd en voldoen uitstekend aan wat we van dit soort wijnen verwachten. Ik pak ook een eenvoudige, zeer fruitige rode wijn mee die me doet denken aan een kruising tussen een betere kriek en een zomerwijn.

Wat me echter vooral zal bijblijven van het domein is de humor van de gastheer. En die zit ‘m in kleine dingen.

Boven de kisten wijn in de cave hangt de slogan “Le vin ne résoudra pas vos problèmes. L’eau non plus.”

In plaats van openingsuren uit te hangen, krijgt de wijnliefhebber de volgende tekst te lezen:

Horaires d’été:
Au matin: de pas trop tôt à pas trop chaud
Après-midi: après la sieste et avant l’apéro

In de cave is er ook een deur waarop ‘ICI’ staat. De reden wordt al snel duidelijk zodra er gevraagd wordt naar het toilet.

Met een kleine karrenvracht wijndozen en 4 flessen die we cadeau krijgen van de gastvrouw duiken we de auto in richting Lagrasse, een middeleeuws stadje gelegen aan een bijna droog ogende rivier wat zorgt voor idyllische beelden, zeker als je een effectje op de foto’s zet om de donkere hemel meer reliëf te geven.

Omdat het middag is en Jefs biologische eierkoker stipt afloopt op BMLT (Beerse Mean Lunch Time) kiezen we voor het eerste het beste restaurantje aan de enige hoofdweg van het dorpje: La Cocotte Fêlée. Het is druk en het is er zeer klein, zo klein dat we door een in sportschoenen getooide garçeuze richting kelder worden begeleid. Aangezien Belgen sinds 1996 vreemde connotaties maken met kelders en het geheel redelijk à l’improviste oogt bij het afdalen, vermoeden we het ergste.

Een onhebbelijk gevoel dat ongegrond blijkt, en hoe. Beneden klinkt Miles Davis, zit het gezellig vol en worden de wanden opgefrist met moderne kleurrijke schilderijen. De tafels zijn verzorgd en een blik op de suggesties leert ons dat we zeer goedkoop zullen eten. Ik bestel een zeeschoteltje voor 16 euro en krijg een bord dat tot ver over de tafelhelft reikt, gelukkig heeft m’n overbuur een kleinere plateau besteld. Oesters, scampi en sprotjes zijn mooi gedresseerd op een bord vol groenten. De toastjes met verse tapenades maken het geheel af. Een fijn adresje om terug te komen.

Na de lunch staat de abdij van Lagrasse op het programma. Een fraaie, sobere abdij die een aantal zalen heeft waar we als notoire liefhebbers van het betere feest aardig wat potentieel in zien voor een editie van “Halle zingt” of de “18 uur van het bierpatrimonium”, op verplaatsing weliswaar.

Na een dik uur slalommen we opnieuw tussen de beboste heuvels en regenbuien door naar de autostrade om vervolgens de cruise control gedurende 2 en half uur zijn ding te laten doen.

Zodra de afrit ‘Cahors’ in beeld komt, word ik nostalgisch. De plek waar we twee jaar geleden onze meest authentieke vakantie-ervaring hebben beleefd, komt bij elke chicane dichterbij. Ik kan me geen reisbestemming indenken waar ik al meer reclame voor gemaakt heb dan de Lot-et-Garonne, een grote groene long in een nog niet door toeristen geannexeerd stukje Frankrijk.

De hartelijkheid van de mensen in deze regio op de vele culinaire avonden op de talrijke dorspspleintjes zorgt ervoor dat je je onmiddellijk een van hen voelt in plaats van de zoveelste toerist die na een weekje terug naar het koude noorden trekt.  Het eten en de wijnen zijn er voortreffelijk en betaalbaar, ook al zit je op de grens van de Cahors, een wijnregio die stevig op weg is om bij het clubje duurdere, meer exclusieve Franse wijnen te behoren. In de Lot vind je alles in de buurt, alles behalve drukte.

Na de afrit is het nog een 40-tal kilometer slalommen tot plots Tournon d’Agenais opduikt, een bastidedorpje dat uittorent boven de wijngaarden, de bossen en de velden. Alsof het zo moet zijn, breekt op dat ogenblik de zon door de wolken, de voorbode van beter weer.

Een grote wijnfles van ‘Vin du Tsar’ naast de weg wijst de route naar Thézac. De weg voelt vertrouwd aan. In mijn dromen heb ik hem al honderden keren opnieuw gereden. Telkens weer naar de plek waar ik twee jaar geleden mijn hart verloren heb, een oude vierkantshoeve bovenop een heuvel met zicht op oneindig. De omgeving hoort bij de hoeve, zo ver je kunt kijken: de bossen, de weiden, de zonnebloemvelden en de wijngaarden. Niet dat Elsbeth en Chris dit allemaal zelf onderhouden, de lokale boeren moeten immers ook nog iets te doen hebben, terwijl het koppel de vierkantshoeve verbouwt en met grote zorg inricht met gites en chambres d’hôtes.

De vorige keer verbleven we in een van de gites en kregen we op de laatste dag een rondleiding in de chambres d’hôtes in de hoofdvleugel van het gebouw. Ondertussen hebben de twee niet stilgezeten en werd een grote ruimte onder de chambres d’hôtes ingericht als gelagzaal met als centrale blikvanger een authentieke 17de eeuwse schoorsteenmantel. De natuurstenen muren doen denken aan de abdij van Lagrasse, alleen is deze gelagzaal al ineens compleet ingericht, zelfs de kachel brandt wanneer we aankomen. De ruimte komt uit op een eigen buitenterras, een aparte boeken- en tv-kamer en zelfs een eigen keuken met alles erop en eraan. Ik wil hier nooit meer weg.

’s Avonds eten we in restaurant Le Beffroi in Tournon d’Agenais. Het eten is zeer verfijnd, lekker en spotgoedkoop. We eten er met zijn vieren een driegangenmenu (een slaatje met tomaat en mozzarella, lamskoteletjes met gegrilde groenten en een café gourmand) en drinken er een voortreffelijke fles Cahors bij. Als de rekening komt, kijken we even naar elkaar. Dit kan niet kloppen: 84 euro. Need I say more?

Toch jeukt het om ook de gelagkamer eens grondig uit te proberen. Enkele flessen wijn die we cadeau kregen van de wijnboeren gaan eraan, net als de topkazen van de markt van Narbonne. De staande lamp werpt haar licht op de oude muren en creëert een decor dat niemand zich vanmorgen had kunnen indenken. De kachel knettert en op de iPhone weerklinkt muziek op verzoek. Elsbeth komt nog even een kijkje nemen en ziet dat het goed zit: “Zo, dat is hier gezellig!” Gelijk heeft ze.

(16 mei 2013)

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: