Het was zoals steeds weer ‘snottertijd’ toen we de voordeur achter ons dicht trokken op onze eerste echte vakantiedag. Niet omdat men ons met bussen was komen uitwuiven, wel omdat iedereen in huis zo zijn portie lichamelijke kwalen te verwerken had gekregen of nog bezig was ze de kop in te drukken, van keelpijn over koorts tot eindeloze stromen snot, al dan niet in combinatie.
Het is een terugkerend fenomeen: elke keer wanneer een vakantieperiode aanbreekt, zijn we collectief ziek. De laatste werkdag (of schooldag) is nog maar goed en wel voorbij of de eerste krampen en temperatuurstijgingen dagen op.
Om het lot niet te tarten begonnen we niet onmiddellijk aan de lange rit richting Laudun, een klein dorpje in de Provence, maar hadden we een incubatieperiode van enkele dagen ingelast. ’t Was ook nodig gezien de laatste zware loodjes van de werken aan de oprit, de zonnepanelen en de bekabeling.
Toch waren Els en Finn er nog niet volledig door toen we na de voordeur ook de koffer dichtsloegen. Een halve medicijnkast moest een extra plaats krijgen in de auto.
Vooraf had ik alleen de gite in Laudun vastgelegd, een deel van een groots complex op een actief wijndomein. In de weken voor het verlof had ik geen tijd gevonden om een detailplanning op te maken en ‘tussenstap-hotels’ te boeken. Al maar goed, want ons mannen deden het zo goed in de auto, dat we dubbel zoveel kilometers aflegden die eerste dag, dan initieel voorzien was. Niet het troosteloze Metz, wel het pittoreske Tournus werd onze eerste sleep in.
’s Avonds omstreeks 18.00 uur arriveerden we in het dorpje. Het lag er nog steeds even idyllisch bij als tien jaar voordien, toen ik met Frans de Wever & co de boel had gekeurd en goedbevonden.
Uit Finns kreten konden we opmaken dat het rijden stilaan op de verveling begon te werken en ook Rune had honger, was moe en wilde naar ‘ons huisje’. Allemaal goed en wel, maar we hadden niet eens een stek om de nacht door te komen.
Ons oog viel op een wegwijzer ‘Hotel La Saône’. Na een eerste inspectie bleek de locatie wel ok, al had het veel weg van een Duits familiehotelletje waar een grootvader samen met zijn dochter en een aangetrouwde kok de boel overeind probeerden te houden.
De kamers waren groot, koel en voorzien van allerhande rommel die je bij ons in kringloopwinkels tegenkomt (al zou men ook bij ons twijfelen tussen houden of toch maar ineens weggooien en overhellen naar het tweede). De badkamer was klein, postzegelklein: als je de wc wilde gebruiken, moest je je voeten kwijt in de douchebak of ze acrobatisch achter je oren wringen.
Het eten was zeer lekker en gevarieerd. Zelden zo’n diverse keuze aan voorgerechten in een buffet gezien als daar. Alleen … de presentatie. Alle voorgerechten waren uitgestald in een glazen koelinstallatie die een elektrisch storend geluid voortbracht als ware het een knalblauwe vliegenlokker/verbrander in een rokerige bedrijfskantine.
Toch hoor je mij niet klagen: een bed dient om in te slapen (de lelijke kaders verdwijnen zodra je het licht uitknipt), het eten moet degelijk zijn, maar betaalbaar (voor 15 euro per persoon een voorgerecht, hoofdgerecht en dessert, in mijn geval een gevarieerde kaastafel, kun je er geen slecht woord over kwijt) en de sfeer moet goed zitten (is het niet door een streepje achtergrondmuziek, tenzij dan het industriële geronk op de achtergrond, dan was de sfeer er wel door de ligging van het hotel en het zicht op de ondergaande zon aan de Saône.
(15 mei 2008)
Geef een reactie